hoed
Wat mij interesseert
Beelden en verhalen van ver en dichtbij

041_15_04_27

De foto is uit 2015



Huizen: roken en venten


Huisnijverheid en landbouw zijn de belangrijkste economische activiteiten in Huizen aan het begin van de 17e eeuw. De visserij is een bijverdienste, maar het vissen, de verwerking en het uitventen worden in de loop van de 17e eeuw steeds belangrijker.


Eind 17e eeuw is de Zuiderzeevis de belangrijkste bron van het bestaan.

In 1754 telt Huizen zeventig kleine vissersschepen. Een halve eeuw later is de Huizer vloot uitgegroeid tot 80 vaartuigen, maar de schepen zijn groter en zwaarder geworden. In 1851 telt de vloot 103 schepen en is de capaciteit van de schepen opnieuw groter. In 1863 is sprake van 119 botters.

Er wordt niet alleen gevist op de Zuiderzee. De visserij buitengaats (op de Noordzee) wordt aantoonbaar uitgevoerd aan het begin van de 19e eeuw door vissers uit Enkhuizen, Urk, Schokland, Volendam, Huizen en Elburg. Huizen en Volendam zijn wat later begonnen dan de andere plaatsen.

Opvallend aan de groeiende betekenis van de visserij is dat Huizen niet aan het water ligt. De schepen kunnen lossen in Muiden, daar bevinden zich rokerijen en het plaatsje ligt vlak bij Amsterdam, een belangrijk afzetgebied.
De haven van Naarden is niet beschikbaar, die is in 1683 gedempt als gevolg van de aanleg van de vestingwerken.
Veel vissers kiezen er voor af te meren op de rede voor Huizen, waar de lading wordt gelost in kleine bootjes of karren die het ondiepe water in zijn gevaren of gereden.

De onbeschutte rede is overigens niet veilig, noch voor schepen noch voor mensen. Zo vergaan tussen Naarden en Huizen in 1808 zoveel schepen dat 24 opvarenden omkomen.

De roep om een eigen haven krijgt gehoor in 1853. Huizen is dan niet meer afhankelijk van Muiden en het is wellicht ook een stimulans om, meer nog dan voorheen, zelf de haring te gaan roken.

In de 2e helft van de 18e eeuw is sprake van bokkingroken in Huizen maar de meeste haring gaat dan nog naar rokerijen in Muiden en Monnickendam. In 1854 telt Huizen 18 grote bokkingrokerijen.

Huizen krijgt ook een omvangrijke venterij. In 1811 zijn er 81 venters, in 1829 122 en in 1839 192. De vis wordt tot aan de Duitse en Belgische grens gebracht en in Amsterdam. Bot en andere vis werd op Zeeburg in Amsterdam gelost vanwaar de Huizer kruiers hun ventdag in Amsterdam begonnen, zeer tegen de zin van Amsterdam.
Vanwege het gildewezen is deze vrije vishandel niet mogelijk maar de Huizer venters zijn inventief in het omzeilen van de voorschriften. In 1798 wordt het gildewezen afgeschaft. Als de Franse bezetter Nederland heeft verlaten probeert Amsterdam de vrije vishandel weer in te perken. Echter, in 1828 draagt het rijk Amsterdam op het vrije venten aan alle buitenvissers toe te staan.

De Huizer venters leggen grote afstanden af maar hun reputatie is ook groot. De steun aan de Noordzeevisserij met subsidies en marktbescherming, wordt vanaf 1850 afgebouwd. Het argument tegen deze steun is dat het niet helpt en de onderbouwing ervan is mede gebaseerd op het succes dat de Zuiderzeevisserij wel heeft. Die bloeit als nooit te voeren terwijl deze nooit financiƫle steun heeft gekregen en veel minder is gereguleerd door de landelijke overheid.

In de discussies worden de Huizer venters genoemd door de tegenstanders van de regulering, want die hadden het verstand en de moed zich niks aan te trekken van wat er wel aan lokale regels was, die van de stad Amsterdam die zich tegen de vrije handel in vis verzette.

Het succes van Huizen heeft mogelijk met de gunstige situatie in het Gooi te maken. Zo is in de eerste helft van de 19e eeuw geen sprake van de bevolkingskrimp waarmee de vissersplaatsen langs de westwal (Noord-Holland) te maken hebben. Er is sprake van bevolkingsgroei. Met andere woorden: aan werkvolk en consumenten ontbreekt het niet.

Toch keert het tij. Moeilijke jaren voor alle Zuiderzeevissers zijn die tussen 1880 en 1890. De vangsten zijn slecht. Desondanks groet de capaciteit van de Zuiderzeevloot. In de dertig jaar voorafgaand aan het jaar 1890 is sprake van een verdubbeling van de capaciteit.

Behalve de slechtere vangsten op de Zuiderzee kunnen de vissers op de Noordzee niet concurreren met de door stoom aangedreven trawlers. In 1891 is sprake van dertien Huizer botters die op de Noordzee vissen. In de jaren tot 1905 zijn het er afwisselend tien tot twintig.

Begin 20e eeuw krimpt de Huizer vloot sterk in. Het vooruitzicht van de droogmaking lijkt visverwerkers en vissers tijdig naar andere middelen van bestaan om te laten zien.
Voor het zo ver is, zijn er nog goede maar ook slechte visjaren. Wat ook niet helpt is de afloop van de Eerste Wereldoorlog: die is niet gunstig voor de Huizers. De afzet naar Duitsland van haring en ansjovis valt weg, de prijzen zakken daardoor. Daar komt bij dat investeringen van Huizer handelaren in Duitsland waardeloos zijn geworden door de devaluatie van de Duitse mark.

Het doek valt voor de Huizer visserij. In 1937 staan nog vijf vissersschepen geregistreerd. In 1956 levert de laatste Huizer visser zijn vergunning in.

Dit artikel is gebaseerd op Geschiedenis van de Zuiderzeevisserij van Y.N. Ypma uit 1962 en Van gaand en staand want van Peter Dorleijn uit 1983.